Grootmoeder was, voor mij als kind, het Plantsoen. Niet alleen het huis aan het Plantsoen waar mijn grootouders woonden, maar ook het park en zelfs de gracht. Grootmoeder was dat alles, zij was de wereld waar wij, mijn broer en ik, kwamen logeren in de zomer. Zij was de wereld waarin mijn grootvader in de studeerkamer en de tuin werkte. Aan grootvader heb ik heel specifieke herinneringen. Grootmoeder was de hele ervaring.
Grootmoeder was altijd gastvrouw. Aan het ontbijt, als ik nog aan het bedenken was wat ik op brood wilde, gaf zij me de pindakaas al aan. En ze had gelijk: dat was inderdaad wat ik wilde. Op het laatst was ze nog steeds gastvrouw. Een vrijwilligster in de Egelantier vertelde me dat ze grootmoeder altijd als laatste te eten gaf, want dan kon ze tegen haar zeggen dat iedereen al had. De laatste keer gevulde koek eten in de kantine van het verpleeghuis, wilde grootmoeder nog steeds die koek delen. Het was routine om haar uit te leggen dat ik echt al een koek op had en dat deze koek echt van haar was.
Grootmoeder was de verhalen die ze vertelde. Grootmoeder was de kinderboeken verzameling die ze voor haar eigen plezier verzameld had, en die wij met liefde doorlazen als we aan het Plantsoen waren. Ze was de kerstverhalen die ze schreef en vertelde, de poppenkastvoorstellingen die in ons huis verschenen.
Grootmoeder was op de trap zitten, uitkijkend over het Plantsoen, bonen doppen. Grootmoeder was in een opgeblazen bootje door de grachten roeien. Dat deed ik zelf, zonder haar – en met of zonder broer – maar op de een of andere manier deed ik het onder haar hoede. Onder haar hoede klommen wij in de drie klimboompjes die het Plantsoen rijk was.
Grootmoeder was naar Noordwijk naar het strand. Ik herinner me het strand minder goed dan de bomen waar ze ons in liet klimmen, het zand tussen de struiken van de duinen.
Grootmoeder was een belezen vrouw die in volzinnen sprak. Ook in het verpleeghuis, volslagen dement, kwamen de zinnen er in complete zinsconstructies uit. Weliswaar betekende het op het einde doorgaans niets meer voor de toehoorder, maar de zinsconstructies waren er nog steeds.
Op het eind was grootmoeder vooral lief. Soms mopperig, soms fel, maar vooral lief. Heel blij dat ik er was. Jammer dat ik weer ging.
De laatste keer dat ik bij grootmoeder was, was ook de laatste keer dat ze met familie gepraat heeft. Ze was nauwelijks nog bij bewustzijn, lag veel te kreunen en had net haar eerste morfineshot gehad. Maar tussen die kreunen kwam opeens ‘kinderen’. Ik heb uitgelegd dat haar kinderen volwassen waren en dat ze voor zichzelf konden zorgen. Daarop glimlachte ze gelukzalig.
Tot op het laatst waren haar kinderen haar eerste zorg.
Op de foto mijn grootmoeder met een van haar zelf gemaakte poppenkastpoppen. “Het Vriendelijke Monster”
Geschreven voor de crematie van Nel Baljon-van den Ende, 17 mei 1922-5 maart 2014