Vorige week heb ik uitgelegd hoe theosofen tegen bewustzijn aankijken: hoe het in kaart gebracht wordt. Daarbij heb ik de biologisch ondergrond van ons leven bijna helemaal genegeerd. De verschijnselen die ik vandaag wil behandelen vallen, voor zover de wetenschap ze erkent, rechtstreeks onder de biologie (of haar deelwetenschap medicijnen).
Ik val maar vast in huis met de drie begrippen en hun uitleg (De Sleutel tot de Theosofie, p. 84), dan zal ik daarna ingaan op hun praktische betekenis:
- Stoffelijk lichaam (Rupa of Sthula Sharira)
- Levensbeginsel (Prana of Chi)
- Astraal lichaam (Linga Sharira)
Biologisch gezien is Prana natuurlijk geen apart beginsel. Ik heb allerlei biologielessen gehad en geen docent noemde een apart ‘levensbeginsel’. Maar ja, diezelfde docent zal handoplegging af doen als suggestie. De effectiviteit van yoga en tai chi ligt voor hem aan de combinatie van het bewegen zelf, met een invloed op het zenuwstelsel (dat laatste verzin ik erbij). Voor wie dit soort dingen zelf heeft mee gemaakt, heeft een term als chi wel degelijk zin. Je benoemt iets dat je ervaart. Dat een bioloog het onzin vindt, ach.
Het helpt om het Prana te noemen, omdat je dan kunt aanduiden dat Prana ook van de ene persoon op de andere kan overgaan, zoals bij handoplegging of reiki.
Het begrip astraal lichaam is vooral handig om helderziende ervaringen te benoemen. Zo wordt gezegd dat ons lichaam groeit naar de vorm van het astraal lichaam. Vandaar dat helderzienden kunnen zien hoe een kind als volwassene zal zijn.